Printer-friendly version
Browse the sentences by clicking on the icon below:
Enter search string:
In the box above, you can type in either a whole sentence from the pre-analyzed set, or a unique string from the sentence, or the relevant identifying code found at the left of each sentence. Alternatively, you can click on the icon to the left of each sentence, if there is one.
Øvelse 1: Nemme objekter og ét-ords-verbaler 1.1 Peter houdt van dieren. 1.2 Lees dit boek! 1.3 Ken je hem? 1.4 Nijlpaarden eten gras. 1.5 De baby drinkt melk. 1.6 Lotte huilt. 1.7 Kinderen haten school. 1.8 Ik houd van België. 1.9 Het huis brandt. 1.10 De vogels zingen.
Øvelse 2: Vanskelige objekter 2.1 Wat zeg je? 2.2 Wat denk je ervan? 2.3 Geef hem geld! 2.4 Denk aan de gevolgen! 2.5 Wie heeft je dat gezegd? 2.6 Mannen geven vrouwen bloemen. 2.7 Alles hangt van jou af. 2.8 Anneke speelt piano. 2.9 Hij leent hem honderd frank. 2.10 Geloof je in de kerstman? 2.11 Vertel me een verhaal. 2.12 Jan geeft het ons. 2.13 Ik geef een boek aan mijn vriend.
Øvelse 3: Adverbialer 3.1 Ik denk altijd aan jou. 3.2 Deze zomer zullen wij naar Amsterdam gaan. 3.3 Zijn ouders wonen in Leuven. 3.4 Ik slaap altijd goed. 3.5 In Nederland eet men veel kaas. 3.6 Waar ga je naartoe? 3.7 Na de regen komt het mooie weer. 3.8 Bel mij morgen op! 3.9 Waar ligt Brussel? 3.10 Nijlpaarden zwemmen langzaam.
Øvelse 4: Prædikativer 4.1 Ze heet Chantal. 4.2 België is het land van het bier 4.3 Hij drinkt zijn thee warm. 4.4 Amsterdam is de hoofdstad van Nederland. 4.5 Holland is geen land. 4.6 Hij wordt vervelend. 4.7 Ze is blind geworden door het ongeval. 4.8 Ik voel me ziek.
Øvelse 5: Gruppestruktur 5.1 Piet is bang voor het donker. 5.2 Hij drinkt een heel fris witbier. 5.3 De verkoop van soft drugs is in België verboden. 5.4 Deze foetballer is de beste van allemaal. 5.5 In geen geval zal hij een Ferrari kopen. 5.6 Ik breng prettige vakanties door. 5.7 Zonder geld kan ik niets doen. 5.8 Het is bijzonder warm deze avond. 5.9 Het is iedere dag hetzelfde.
Øvelse 6: Paratagmer 6.1 Ik woon bij mijn ouders, met mijn 6 broers en mijn 3 zusters. 6.2 Nederland en België zijn buren. 6.3 Romeo en Juliette zijn terug. 6.4 Ik houd van België en zijn bieren. 6.5 Hij spreekt noch Engelss noch Frans. 6.6 Wanneer en hoe ben je hier aangekomen? 6.7 Hij heeft noch honger noch dorst. 6.8 We zullen er stilletjes maar zeker aankomen. 6.9 Vlaams en Hollands zijn dialecten. 6.10 Ze zijn getrouwd voor het beste en het ergste.
Øvelse 7: Verbalgrupper 7.1 Ik denk dat hij het zal hebben kunnen doen. 7.2 Ze is haar komen helpen. 7.3 Ik ben zijn naam vergeten. 7.4 Hij heeft iederen begrepen. 7.5 Hij heeft iedereen te begrijpen. 7.6 Hij zal de burgemeester aanspreken. 7.7 Wenst iemand de burgemeester aan te spreken?
Øvelse 8: Ledsætninger 8.1 Hij zegt dat het altijd hetzelde is. 8.2 Hij wenst dat je onmiddellijk komt. 8.3 Ze begrijpt dat hij boos is. 8.4 De stadsmensen eten bio. 8.5 Als er rook is, is er vuur. 8.6 Brussel, hoofdstad van België, is ook de hoofstad van Europa. 8.7 Als het mogelijk is, komen wij volgend jaar terug. 8.8 De mensen die het meest zeggen weten het minst. 8.9 Ik denk dat het tijd is terug te keren 8.10 Nu hij hier is, kunnen we praten. 8.11 Sinds hij ziek is, werkt hij niet meer.
Øvelse 9: Infinitiver og formelt subjekt 9.1 Het is belangrijk tweetalig te zijn om in België te wonen. 9.2 De vraag is wie schuldig is. 9.3 Er zijn veel problemen tussen Walen en Vlamingen. 9.4 De politie heeft de dief zien vluchten met het geld. 9.5 In Londen leven was Morgane's droom. 9.6 Het is niet nodig de Belgen te vragen of ze van de koning houden! 9.7 Dat is niet mijn probleem! 9.8 Het is warm. 9.9 Ik heb er geen spijt van gekomen te zijn. 9.10 Ik vraag je haar de waarheid te zeggen.